
Beste lezers, tot wederziens!
Ik stond door het raam te kijken. Er was op straat niet veel te zien, behalve twee mussen die ‘aan het korsten waren voor een vecht brood’, zoals m’n moeder ‘ns abusievelijk zei. Van de week is ze eenendertig jaar geleden gestorven, het lieve mens. Ik denk nog elke dag aan haar. Ze was veel te jong, eenenzestig jaar, vier jaar jonger dan ik nu ben. Ze heeft zoveel niet meegemaakt, ze heeft Forrest Gump niet kunnen zien, ze heeft niet kunnen bellen met een mobiele telefoon, ze heeft nooit van Elon Musk gehoord, ze heeft de publicatie van m’n roman Ex-Minnaar moeten missen, al die dingen, al die mensen die ze niet gekend heeft, al de gebeurtenissen waarin ze niet meer haar eigen rol heeft kunnen spelen. Hoe gelukkig zou ze geweest zijn om m’n zoontje Roman in haar armen te houden, het ventje dat bijna eenendertig jaar na haar dood geboren is. Een kleinkind van haar, en wat voor een. Ik keerde me weg van het raam, en keek naar Roman, die lag te slapen in z’n wieg. Wie dit niet het mooiste kind op aarde zou vinden, moet z’n ogen laten nakijken. Ik ging weer naar het raam, opende het, en rookte met m’n kop erdoor een sigaret. Ik zou stoppen op 1 juli, en dat is mislukt, zoals het al ontelbare keren mislukt is op m’n verjaardag, op nieuwjaarsdag en op zomaar een willekeurige dag. Maar ooit zal ik de sigaret bannen, al is het op m’n sterfbed! Na het roken ging ik op de bank zitten.
Ik zat nog even Keti Koti te herdenken. Ik had gezien hoe koning Willem-Alexander z’n excuses aanbood voor de daden van de Nederlanders in het ontstaan en de voortzetting van de slavernij, die pas honderdvijftig jaar geleden afgeschaft werd. Ik had ook op tv het feest hieromtrent gevolgd, passend Keti Koti genoemd, en hoe dat door vele Nederlanders werd gevierd, uiteraard vooral door zwarte en gekleurde mensen. Er waren gelukkig ook witte mensen die vonden dat het excuus van Willem-Alexander een zegen was, die weliswaar te laat was gekomen. Koningin Emma, de oude doos, had die excuses al moeten aanbieden.Er werd gezongen en gedanst, en het mooiste lied kwam van Akwasi, de artiest die alle andere artiesten in Nederland overstijgt. Hij zong in het refrein van z’n lied ‘Abana posti kwombo imani’, wat betekent: ‘laten we onszelf de vloer opzuipen’, een raadgeving die door velen werd opgevolgd.
Ik stond op van de bank, liep naar m’n bureau, en schreef verder aan m’n op stapel staande roman Het Nonnenklooster, een keiharde kritiek op het katholicisme in de jaren vijftig en zestig in het armetierige Vlaanderen. M’n hoofdpersonage, zuster Fluvia, wil de strenge wetten van haar godsdienst te omzeilen, maar wordt hiervoor op het matje geroepen door paus Johannes de Drieëntwintigste, die tegen haar zegt: ‘Beetje kalm aan, jij dikke bitch.’ Na anderhalf uur was ik het zat om aan Het Nonnenklooster verder te schrijven, en ik begon met wachten op de terugkomst van de moeder van Roman, m’n vriendin Lena. Dat is een prachtig meisje, en het wachten op haar is telkens weer moordend. Tijdens het uur voor ze zou thuiskomen, zeurde er iets in m’n hoofd. Ik moest nog iets doen, maar wat? Ik dacht maar na, minuten aan een stuk, tot het me te binnen viel: ik moest m’n allerlaatste column voor PowNed nog schrijven. Dat deed ik. Het is deze column geworden. Ik heb spijt dat het gedaan is. Doch ik zeg geen vaarwel, maar – beste lezers – tot wederziens!
{{comment.text}}