
Ik zie me al zitten op een terrasje in de Pijp
Nagenoeg niemand is sant in eigen land. Ik ook niet. Vandaar dat ik, als Vlaams auteur, populairder ben in Nederland dan in België. Neem nu m’n nieuwe roman getiteld Theet 77, die verschijnt op 5 oktober. Daarvan zijn in België 4640 voorafbestellingen in de boekhandel, en in Nederland 16800. Dat de Nederlanders me steviger aan het hart drukken dan m’n landgenoten, dat stoort me niet. Ik ben immers dol op Nederland, ik kom er geregeld en ik heb er vele vrienden, onder wie Fielemon Wesselink, Carice van Houten, Matthijs van Nieuwkerk, Raven van Dorst, Nadia Moussaid, Welmoed Seitsma, Prem Radhakishun, AFTh Vanderheyden, Ronit Palache, Ruud Gullit, André Hazes jr, Jort Kelder, Ronald Giphart, het rijtje is schier eindeloos.
Ik ontmoet hen op feestjes, lezingen, tv-opnames, vergaderingen, toevallig in een café of restaurant, rondetafelgesprekken, vieringen, verjaardagen, en samenkomsten. Ik rijd van Gent naar verschillende plaatsen in Nederland in de auto van m’n vaste chauffeur Robbie. Die is nu, na twintig jaar, gestopt met rijden, de klootzak, en heeft voor een geheel andere job gekozen, het leggen van vloertegels. Een mogelijkheid is dat ik een nieuwe vaste chauffeur zoek, die echter net als Robbie heel duur zal zijn, en een andere mogelijkheid is dat ik in Nederland ga wonen, en me dan dichter bevind bij de opdrachten die ik daar vaak moet uitvoeren. Bovendien is het zo dat ik sowieso moet verhuizen, want het kleine doch gezellige loftje waarin ik sinds 2000 vertoef, heeft maar één slaapkamer, en met een kind op komst, behoeven m’n Nederlandse vriendin Lena en ik een woonst met op z’n minst twee slaapkamers.
Met spijt in het hart zal ik het loftje achter ons laten, en me verplaatsen naar een geheel ander verblijf. Eerst dachten Lena en ik: we blijven in Gent, want dat is eigenlijk bij lange geen misse stad, maar omdat ik dus heel dikwijls in Nederland moet zijn, dachten we dan weer: waarom gaan we verdomd niet in Amsterdam wonen? Daar kan ik m’n Nederlandse vrienden meer ontmoeten dan ik nu doe, daar zit ik dicht bij alles wat van belang is in de Nederlandstalige cultuur, en daar kan onze zoon opgroeien in een wereldstad, wat van hem een ontwikkelder persoon zal maken dan wanneer hij in Vlaanderen zou volwassen worden. Zodoende zijn Lena en ik volop op zoek naar een huis of flat of loft in Amsterdam. We kijken vooral in het centrum, omdat de uitkanten van Amsterdam bijzonder onaantrekkelijk zijn, en er wonen alleen maar te mijden losers. Daarom wil ik graag in Oud-Zuid gaan wonen, of in de grachtengordel, of desnoods in Oost.
Gisteren vonden we op internet een te koop staand huis op de Prinsengracht, en navraag leerde ons dat het één miljoen tweehonderdduizend euro moet kosten. Dat is geen kattenpis. Nu ben ik niet een van de armlastigste schrijvers uit ons taalgebeid, zelfs integendeel, maar de prijs van dat huis is toch wel gigantisch te noemen. Plus, de tuin die erbij hoort is heel klein, de kelder is vochtig, de kosten voor gas en elektriciteit zijn immens, en als buurman zou ik klojo hebben wiens grootvader in de oorlog een topman was bij de NSB. Derhalve denk ik dat m’n nieuwe stek niet de Prinsengracht zal worden. Waarom eigenlijk niet de Pijp? Akkoord, die is heel volks, en het volk kan mij gestolen worden, maar de panden zijn er redelijk goedkoop, er zijn vele winkels en horecagelegenheden, en een van m’n beste kameraden, de geniale Stefano Keizers, woont er. Ik zie me al zitten op een terrasje in de Pijp, taterend met Stefano, en in het gezelschap van Lena en onze zoon Roman. Kortom, de kans is groot alsmede attractief dat ik binnenkort een Amsterdamse Belg aan het worden ben.
{{comment.text}}