
Stop met puberen en omarm Nederland
Het is vreemd om een buitenstaander te zijn. Om nergens bij te horen. Het is als vakantie in het buitenland: je bent er, je kijkt, je observeert, je ziet, je verwerkt – en je staat los van alles wat je omringt. Immigrant zijn is een variant daarop. Het enige verschil is dat je blijft in die omgeving die je vreemd is, waar je niet geworteld bent. Nou ja, niet geworteld. Je ouders zijn niet geworteld, jijzelf moet juist wortelschieten, al was het alleen maar omdat je anders niet kunt groeien.
Terwijl je ouders leren zich die vreemde omgeving eigen te maken, moet jij op je eigen manier meedoen. Je bent anders, in alles. Niet alleen de kleur van je ogen, haar en huid, maar ook je taalvaardigheid en überhaupt je taal is anders. Thuis spreek je nog iets anders. En anders dan wat mensen daarover zeggen of denken is dat niet fout, maar juist een verrijking. Het maakt je wel anders. Het voegt iets toe aan je anders zijn. Immigrant zijn betekent niet weten wat Sinterklaas is, niet weten hoe een schoolsysteem in elkaar zit, niet weten hoe verslaafd de maatschappij is aan verenigingen en vrijwilligerswerk. Immigrant zijn betekent leren, leren en nog eens leren. Schakelen. Leren. Schakelen. Accepteren. Leren. Vermijden. Schakelen. Je weg vinden in een maatschappij die je je eigen hebt gemaakt, maar die niet je eigen is.
Immigrant zijn is leerzaam. Ik heb het nooit erg gevonden om immigrantenkind te zijn. Ik ben mijn ouders tot op de dag van vandaag dankbaar dat ik niet in Turkije hoefde op te groeien, in een maatschappij die anders omgaat met meisjes dan met jongens. In een maatschappij waarin het recht van de rijkste geldt en waar vrijheid alleen binnenskamers bestaat. Een theorie die door iedereen anders geïnterpreteerd wordt. De vrijheid van jongens is anders dan die van meisjes. Islam zou vrijheid brengen en onderwijs ook. Een maatschappij waarin vrijheid alles betekent – behalve datgene wat het in Nederland betekent: kunnen zijn wie je bent en kunnen zeggen wat je denkt. Zonder angst of schaamte om verketterd, veroordeeld of gevangen genomen te worden.
Nederland is vrijheid. Elke immigrant weet dat vrijheid niet vanzelfsprekend is. Maar het ‘racismedebat’ dat momenteel gevoerd wordt, is allesbehalve vrijheid. Het is een confrontatie met afkomst en toekomst, een besef dat vergelijkbaar is met de puberteit. Opeens zie je dingen, besef je dingen en word je geconfronteerd met jezelf. Je afkomst, je herkomst, je toekomst, je familie, je omgeving – en je afwijking daarvan. Opeens zie je verschillen. Iedereen vindt de blonde meisjes leuk, zij weten niet beter dan dat ze hun leven lang aanbeden zijn. Iedereen vindt de hockeyboys leuk, hun zorgeloosheid is jaloersmakend. Jij bent de buitenstaander, niet alleen omdat zij er anders uitzien, maar ook omdat ze geworteld zijn. Ze hebben een kader waarin ze leven, waarin ze zich bewegen, zonder zich in te hoeven vechten.
Het is waar dat je als immigrantenkind niet ‘vanzelf’ meedoet in deze omgeving, in deze maatschappij. Maar het is óók waar dat je ziet wat anderen niet zien: de vanzelfsprekendheden, de gebruiken, de manieren – je hoeft alleen maar alles te leren om mee te kunnen draaien in deze samenleving. En nee, het word je niet op een presenteerblaadje gebracht. Jouw ouders zijn hierheen gekomen, dus logisch dat het je niet gebracht wordt. Je moet leren meedraaien in Nederland. Dat is niet slecht, dat is niet fout, dat is een feit. Als je al iemand wil verwijten dat je op achterstand staat, verwijt het je ouders. Ze hadden ook in die bananenrepubliek van herkomst kunnen blijven.
Immigrantenkinderen zullen hun ouders niet veel verwijten, wellicht is dat kinderen eigen. Immigrantenkinderen hebben hun ouders zien lijden, vechten en opgeven. Bovendien valt er niet veel te halen bij de ouders; de vaders zijn watjes en van moeders zouden ze een draai om de oren krijgen (zwart, wit, atheïst, christen of moslim: moeders rule). De ouders hebben een offer gebracht en het is aan immigrantenkinderen om de springplank naar vrijheid maximaal te benutten. Om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Maar puberen lijkt makkelijker. Zeker als je iemand de schuld kunt geven voor het ontworteld zijn, voor het anders zijn: de Nederlander. Een vijand verbroedert. En deze vijand, de Nederlander, sluit uit, althans in de optiek van de puberende immigrantenkinderen, en maakt onderscheid in plaats van dat hij alles faciliteert. Vrijheid, inkomen, onderwijs, huisvesting – er is geen uitsluiting. Immigrantenkinderen hebben dezelfde rechten als iedere andere inwoner van Nederland.
Als immigrantenkind vind ik de woede van #BLM fascinerend en de machteloosheid van ‘established Nederland’ nog fascinerender. Kwispelend liggen Grachtengordel en Publieke Omroep op de rug. Hoe bestaat het dat 150 jaar na de slavernij, mensen doen alsof ze gisteren de ketenen hebben losgegooid en excuses eisen van mensen die werkelijk niets met de slavernij te maken hebben? Waarom durft niemand ze van repliek te dienen? Problemen gaan niet honderdvijftig jaar terug. En als je al jaren met problemen rondloopt, zou je die dan niet ‘ns oplossen waar het hoort, namelijk thuis? Nederlanders zijn bang en lossen alles op door te praten, te polderen en handen te schudden. In de landen waar immigrantenkinderen vandaan komen, doen ze dat anders. Dat betekent niet dat we die immigrantenkinderen daarin moeten faciliteren. Nee. Het betekent dat we ze moeten behandelen als volwassenen, als Nederlandse volwassenen, hen moeten aanspreken op hun eigen verantwoordelijkheid en erop moeten wijzen dat de slavernij 150 jaar achter ons ligt.
Het is klaar. En het is tijd om normaal te doen. Ze zijn geen buitenstaander, ze zijn niet met vakantie, ze horen hier. De Nederlander heeft dat allang geaccepteerd. Het is tijd dat ze dat zelf ook doen.
{{comment.text}}